“Kern”, een rondgang.

Even schrap ik al mijn weten als ik naar het beeld kijk op het plein voor de glazen entreehal van het nieuwe stadhuis van Gieten. Het nodigt uit om naderbij te komen alsof ginds het verzamelpunt is voor een intensief gebruikt gebouw. Een enorme bronzen vorm met een eikenblad wuift me toe. Het beeld verandert langzaam van aanzicht als ik het nader en er dichtbij ga staan.

De bronzen plak, waaruit het blad is weggesneden, leunt kwetsbaar tegen een stevige vorm, die lijkt op de essentie van een boom. Het lijkt of deze vormen elkaar hier op het juiste moment gevonden hebben. Het is alsof de kunstenaar de natuur onder een microscoop gelegd heeft, deze uit elkaar gehaald en weer opnieuw in elkaar gezet heeft. De monumentale boomstam voelt koud en korrelig aan maar oogt fluweelzacht in een warm roodbruin. Ik kijk nog eens omhoog naar de grillige contour van het eikenblad waaronder ik plaats heb genomen en denk te begrijpen hoe een bladluis zich voelt. De boomstam kan ik nu niet in zijn geheel overzien. In mijn blikveld bevindt zich de hoek waar de twee stalen wanden elkaar ontmoeten en waar ook het blad zijn steun vindt. Ik ga de roodbruine hoek om en word me bewust van de geplaveide cirkel waarop het beeld rust. Nu deze me niet meer omringt wordt de bronzen lijst weer blad en vult zich met groene omgeving. De ondersteunende boom wordt nu een geometrische vorm, een sokkel waar in andere tijden het eikenblad vanaf gevallen kan zijn. Ik loop vervolgens onder de “sokkel” door en zie het roodbruin boven mij van vorm veranderen. Het hoekige wordt nu rond en sensueel. Een contrast met de geometrie binnen één en dezelfde stalen vorm. Terwijl ik er verder omheen loop verdwijnt het transparante, getekende brons bijna helemaal achter de monumentale en massieve boom. De hoogte van 4,25 cm. verhindert dat. Soms vult het blad zich voor een deel met de stalen vorm en worden de twee één alsof het leunen en steunen samen komt. Dan weer lijkt het blad zich te willen losmaken van haar robuuste steunpilaar. Het is een voortdurend spel tussen twee elementen die elkaars tegenpolen lijken, maar elkaar nodig hebben om te kunnen existeren ten einde het spel met mij als toeschouwer te kunnen spelen.

Ik draai me nog eens om, om het geheel in me op te nemen. Het stadhuis speelt nu de hoofdrol in mijn vizier met het beeld op de centrale plek ervoor. Het valt op hoe harmonieus de architectuur en het beeld samenkomen. Ligt het aan de hellende daken in relatie tot het schuine leunen van het brons, ligt het aan de verwante bruine kleur van het  cor-ten staal en de bakstenen, of aan het letterlijk open, transparante karakter van het beeld, zoals dat ook aanwezig is in de architectuur? Het blad en de boom, het gebouw en het beeld, het geheel in het landschap, ik zoom steeds verder uit en ervaar dat het één niet zonder het ander kan, dat er een harmonie ontstaat, een nieuwe ordening waar mijn ogen op blijven rusten vanwege dat enige moment van samenkomst tussen twee ogenschijnlijke opponenten, die voortdurend door een wisselend perspectief van betekenis lijken te veranderen. 

De meeste beelden van Jos Willems bestaan uit twee vormen die in relatie tot elkaar gebracht worden en een spel met elkaar aangaan  Die twee vormen hebben vaak ieder hun eigen materialiteit, zoals bijvoorbeeld cor-ten staal tegenover brons, en lijken tegengesteld in vorm; zoals rond en organisch tegenover hoekig en architectonisch. De beelden hebben een monumentale heldere uitstraling, waardoor zij een rustpunt vormen in de hectiek van de openbare ruimte. Zij lijken uitvergrote abstracte stillevens of tekens die diverse associaties op kunnen roepen vanuit de verschillende standpunten die men in kan nemen.  Het lijkt of Willems in zoomt op een stukje zichtbare werkelijkheid, die afpelt tot een universele  kern, en weer op uitvergrote schaal in elkaar zet zodat ook de toeschouwer kan inzoomen. Hoewel de beelden kunnen verwijzen naar een figuratieve werkelijkheid, verwijzen zij ook naar zichzelf in de nieuwe vorm die zij in de context van de openbare ruimte hebben gekregen.

Opmerkelijk is dat in Willems’ latere werk de ruimte in de vorm een meer bepalende rol gaat spelen zoals dat bij het beeld “Kern” het duidelijkst is. De omgeving maakt in dit geval het beeld af. Soms lijkt het negatief van de grillige bladvorm slechts als vorm zichtbaar. Het blad zelf, één van de hoofdrolspelers, is afwezig en wordt ruimte. Juist de afwezigheid van de vorm benadrukt haar aanwezigheid. De twee vormen in het beeld worden nu in staat gesteld volledig in elkaar op te gaan, door de ruimte van het afwezige blad. Misschien gaat het in dit geval niet meer om twee vormen die een dialoog met elkaar aangaan, maar is er een derde in het spel gekomen; die van de vorm in de vorm, het negatief wat positief wordt en andersom.

Monique Broekman